Overslaan en naar de inhoud gaan
Door redactie op 16-04-2024 - 10:17

Voorafgaand aan de oratie van Henk van der Molen vond op 8 maart in de Singelkerk in Amsterdam de 36e Heijermanslezing plaats. De dag stond dit keer in het teken van preventie van beroepsziekten. Prof. dr. ir. Lex Burdorf, hoofd afdeling Public Health Erasmus MC, leidde de drie korte interactieve paneldiscussies over beroepsziektediagnose, onderwijs en de relatie tussen onderzoek en praktijk. Daarnaast waren er twee eminente sprekers vanuit Lexces en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Hoe kom je (niet) tot een beroepsziektediagnose?
Senior onderzoeker dr. Julitta Boschman en bedrijfsarts NCvB, POH, Amsterdam UMC Monique Derikx trapten af met een presentatie waarin zij ingingen op de vraag hoe een diagnose beroepsziekten te stellen of juist niet te stellen en hoe zeker je moet zijn voor een melding bij het NCvB. Aan bod kwamen boeiende knelpunten. Zo lag de vraag op tafel hoe je tot een goede inschatting van de relevante werkblootstelling komt wanneer je de werkplek niet op kunt. Prof. dr. Frederieke Schaafsma, hoofd Polikliniek Mens en Arbeid schoof aan voor de paneldiscussie. 

Doen we genoeg aan onderwijs?
Ook de presentatie van universitair hoofddocent dr. Paul Kuijer en drs. Jeroen Croes, bedrijfsarts POH Amsterdam UMC over de vraag of er in het onderwijs aan medische studenten genoeg aandacht is voor beroepsziekten, werd gevolgd door een korte paneldiscussie. Gespreksleider Lex Burdorf ziet het keer op keer gebeuren: eerstejaars zijn nog enthousiast als het gaat over arbeid en gezondheid maar uiteindelijk in het vijfde jaar kiezen de studenten er vrijwel allemaal voor om specialist te worden en geen bedrijfsarts. ‘Wat moeten we anders doen?’ Paul Kuijer ziet wel degelijk lichtpuntjes. ‘De zichtbaarheid van het vak neemt toe. Niet alleen studenten maar ook specialisten zien bedrijfsartsen samen de huisarts en de orthopeed onderwijs geven. We bereiken niet alleen dat er meer aandacht komt voor werk maar ook dat specialisten misschien zien dat het vak van bedrijfsarts ook voor henzelf interessant kan zijn.
‘We moeten zorgen dat we niet alleen binnen ons vakgebied maar ook binnen andere vakgebieden met werk bezig zijn’, vulde Jeroen Croes aan.  ‘Wat is de invloed van werk op je gezondheid en andersom? We moeten basisartsen goed opleiden in het denken hierover. Misschien kunnen we een aantal inspireren om als bedrijfsarts verder te gaan. Maar we moeten het op zijn minst voor elkaar krijgen dat aandacht voor werk standaard in de anamnese zit. Als we dat voor elkaar krijgen, kunnen we echt met preventie aan de slag.’

Gaan onderzoek en praktijk samen?
Het laatste blok voor de pauze draaide om de samenwerking tussen onderzoek en praktijk.  ‘Als er geen aansluiting is op de praktijk, dan is zodra het onderzoek klaar is ook de preventieve aanpak weg’, stelde  Sietske Tamminga, senior onderzoeker NCvB, POH, Amsterdam UMC. Ze presenteerde een aantal recente onderzoeken waarin een duidelijke link is naar de praktijk. Zo haalde ze het onderzoek van Florentine de Boer aan waarin wordt gekeken of het mogelijk is om met biomarkers te kunnen vaststellen of er sprake is van allergisch of irritatief contacteczeem. Ook besprak ze het onderzoek van Lima Emal naar risicocommunicatie ter voorkoming van stressgerelateerde aandoeningen in de zorg en het promotieonderzoek van Felicia Los waarin zij een training ontwikkelde om bedrijfsartsen beter uit te rusten om het PAGO/PMO beter uit te voeren. ‘Het bleek dat een digitale training daarin effectief is. Maar we leerden hier ook dat je niet alleen aandacht moet besteden aan de bedrijfsarts maar ook aan de werkgever. Die moet je meekrijgen om iets van de grond te krijgen. 
Budorf vatte de boodschap uit de presentatie kernachtig samen: ‘Je kan als onderzoeker mooie dingen verzinnen maar de praktijk zit er vaak niet op te wachten of verandert halverwege van koers. Hoe kunnen we die kloof dichten?’ 
‘Daarin zijn we niet zo goed’, stelde prof. dr. Allard van der Beek, hoofd afdeling Public and Occupational Health, Amsterdam UMC die aanschoof voor de paneldiscussie. ‘We moeten veel meer implementatieonderzoek doen. Hoe zorgen we dat iets daadwerkelijk landt. De kloof is de laatste decennia alleen maar groter geworden. Veel onderzoekers hebben geen notie van wat er in de praktijk gebeurt en andersom. Ik chargeer wellicht maar er is van beide kanten een wereld te winnen.’ 

Budorf sloot het blok af met een positieve kijk op de toekomst van preventie in wetenschap en praktijk. ‘Preventie is nu nog vaak het stiefkindje in  de hele gezondheidszorg. Ik heb mijn pijlen daarop gezet, daar moeten we in gaan investeren. We zouden daarbij zomaar  heel goed de wind in de zeilen kunnen krijgen. Overal zijn handen te kort. Dat betekent dat je nog zorgzamer met personeel om moet gaan.’ 

Verandert Lexces het speelveld?
Na de pauze was het woord aan prof. dr. ir. Dick Heederik, voorzitter van Lexces. Hij nam een aantal belangrijke wapenfeiten van Lexces door: het  ontwikkelen van de eerste protocollen voor drie beroepsziekten (longkanker door astma, allergisch beroepsastma en CSE) voor de Regeling Tegemoetkomings Stoffengerelateerde Beroepsziekten (TSB).  

Inmiddels wordt gekeken naar uitbreiding met de volgende vijf beroepsziekten en lopen er bij SZW en Lexces zelf evaluaties van de eerste beoordeelde gevallen in het kader van de TSB. 
Heederik wees op knelpunten in het beoordelen van patiënten met longkanker door asbest. Dit gebeurt met dossiers uit de curatieve sector waarbij alleen voor de blootstelling extra informatie wordt verzameld. Die wordt vertaald in een blootstellingsgetal; de zogenaamde vezeljaren asbest. 
In de Nederlandse context wordt het ingewikkeld wanneer het gaat over allergische beroepsastma, benadrukt Heederik. ‘We hebben te maken hebben met arbozorg met weinig aandacht voor beroepsziekten. Werknemers  worden weinig gediagnosticeerd door de Arbodienst. En bij patiënten die in curatieve zorg komen, is de link met arbeid weer slecht of onvolledig. Terwijl je juist wil kijken naar die allergenen die in werkomgeving voorkomen. Dit alles leidt tot onvolledige dossiers en fikse knelpunten in de beoordeling. De samenwerking en verbinding tussen arbozorg en curatieve zorg is hierbij essentieel.’ Hij gaf aan dat het belangrijk is dat er nu een werk- en onderzoeksprogramma is opgezet waarin ook gezocht wordt naar samenwerking met de praktijk. 
Tot slot benadrukte Heederik het als een mooi signaal te zien dat de universiteit de leerstoel van Henk van der Molen heeft ingesteld. ‘Men ziet de noodzaak van het geven vanuit de wetenschap van input aan waar maatschappelijk behoefte aan is.’ 

Gaat de Arbovisie 2040 het verschil maken?
De laatste presentatie werd verzorgd door drs. Hanneke van den Bout, directeur Gezond en Veilig Werken van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Zij gaf een inkijkje in de doorvertaling van de Arbovisie 2040. ‘De missie van het kabinet is om tot een trendbreuk te komen. Dat is enorm ambitieus gedefinieerd als zero death door werk en een significante daling van ziekte en arbeidsongevallen door werk.’ 
Dat gaat niet zomaar, zo bleek uit de lange lijst met knelpunten die Van den Bout opsomde: te weinig prikkels om wat te doen aan preventie; arbozorg die in de praktijk vaak gericht is op verzuimbegeleiding; onvoldoende bescherming voor zzp’ers en mensen die in ketens werken; onbekendheid met de arboregels, te weinig maatschappelijk effect van de handhaving. Ze liet hierop een - ook lange lijst - met mogelijke oplossingen volgen. Zo wordt er gekeken naar financiële prikkels gericht op  effectieve preventie, ondersteuning van de RI&E, vereenvoudiging en verduidelijking van regelgeving en naar het verbeteren van de kennisinfrastructuur zodat kennis minder versnipperd wordt aangeboden. Van den Bout: ‘Het NCvB is heel belangrijk voor het verspreiden van kennis over beroepsziekten en het delen van data. Er is beter zicht nodig op beroepsziekten, slechts een klein deel meldt. Om ondermelding tegen te gaan starten we een project met de sociale partners, NCvB, bedrijfsartsen en de Nederlandse Arbeidsinspectie.’