Overslaan en naar de inhoud gaan

Een operator bij een bedrijf dat kunststof laarzen maakt, meldt zich ziek tijdens haar zwangerschap én de borstvoedingsperiode. Dit om blootstelling aan CMR (Carcinogene, Mutagene, Reprotoxische)-stoffen te voorkomen. Vallen beide periodes onder de vangnetsituatie?

In  onderstaande casus wordt uitgebreid ingegaan op de vraag of preventie van blootstelling aan CMR-stoffen waardoor de vrouw tijdens de borstvoedingsperiode haar werk niet kan doen, ook voor financiële compensatie in aanmerking komt, zoals daarvoor al het geval was tijdens de zwangerschap. Na aanvankelijke weigering door het UWV, oordeelt de Centrale Raad van Beroep dat dit inderdaad het geval is en betrokkene dus voor vergoeding in aanmerking komt. De Vangnetsituatie is niet alleen van toepassing tijdens de zwangerschap, maar ook tijdens de borstvoedingsperiode, wanneer risico op blootstelling aan CMR-stoffen onvermijdelijk is!

Casus
Mevrouw G. is werkzaam als operator bij een bedrijf dat kunststof laarzen vervaardigt. Hoewel in de loop van de tijd de meeste CMR-stoffen in het productieproces zijn vervangen door stoffen zonder CMR-label, is het niet mogelijk om alle stoffen te vervangen door onschadelijke alternatieven. Mevrouw G. heeft een kinderwens en raakt in verwachting. In verband met ongeschiktheid als gevolg van zwangerschap of bevalling meldt ze zich ziek. Zij ontvangt hiervoor een Ziektewetuitkering (ZW) van honderd procent van haar dagloon. Gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof volgt een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (Wazo). In deze periode wordt een gezonde zoon geboren. Na het bevallingsverlof neemt ze nog drie weken vakantie en op de dag dat ze weer moet beginnen met werken, meldt ze zich ziek omdat de CMR-stoffen ook in de borstvoeding kunnen komen en schadelijk kunnen zijn voor haar zoon.

De verzekeringsarts van het UWV concludeert echter dat betrokkene niet arbeidsongeschikt is als direct gevolg van zwangerschap of bevalling en dit ook niet is geweest en oordeelt dat zij dan ook geen recht heeft op een ZW-uitkering.

De werkgever maakt vervolgens bezwaar tegen dit besluit. Dit wordt ongegrond verklaard omdat er geen sprake is van ziekte of gebrek en omdat het geven van borstvoeding een niet noodzakelijk gevolg is van de zwangerschap.

Vervolgens gaat de werkgever naar de rechtbank. De redenering van de rechtbank is dat in de richtlijn van het UWV “Zwangerschap en bevalling als oorzaak van ongeschiktheid ” van 1 mei 2014 categorie VI (specifieke arbeidsomstandigheden bij verder normale zwangerschap) van toepassing lijkt te zijn en dat bovendien de werkgever hierop expliciet een beroep heeft gedaan. De rechtbank verklaart het beroep van de werkgever gegrond en draagt het UWV op een nieuwe beslissing te nemen.

Zie: ECLI:NL:RBOVE:2016:1778, Rechtbank Overijssel, Awb 16/24

Na verloop van tijd gaat het UWV in hoger beroep, waarbij het de volgende dingen stelt:

  1. Dat de rechtbank een onjuiste uitleg gegeven heeft van de richtlijn van het UWV en categorie VI alleen betrekking heeft op de specifieke arbeidsomstandigheden tijdens de zwangerschap en dat zwangerschap na de Wazo-periode niet meer aan de orde is.  En dat het voorkomen van blootstelling aan toxische stoffen tijdens de borstvoeding niet onder de verzekering van de ZW valt.
  2. Dat betrokkene eerst nog een vakantie van drie weken heeft genomen alvorens zich ziek te melden.
  3. Dat werkgever moet aantonen dat er geen ander werk binnen de organisatie voorhanden was.
  4. Dat er naar mening van het UWV tijdens de borstvoedingsperiode sprake was van beïnvloedbaar verzuim.
  5. En herhaalde tot slot dat er geen sprake is of is geweest van ziekte of gebrek.

In de uitspraak stelt het CrvB het volgende:

  1. Categorie VI (van de richtlijn) moet breder worden gezien dan alleen de zwangerschap en heeft derhalve ook  betrekking op de periode van borstvoeding.
  2. Uit het opnemen van vakantieverlof volgt niet zonder meer dat de werkneemster in die periode geschikt zou zijn om haar werk te verrichten.
  3. Werkgever heeft informatie ingewonnen bij het NCvB. Uit de beschrijving en beoordeling van de werkplek door het NCvB volgt dat niet valt in te zien wat de werkgever op dit punt nog meer had kunnen doen.
  4. Het UWV kan niet duidelijk maken waarom het verzuim van mevrouw G. als beïnvloedbaar  moet worden gezien.
  5. Ziekte of gebrek is niet aan de orde, daar het hier gaat om het voorkomen van gezondheidsschade bij de ongeboren baby of de zuigeling als gevolg van arbeidsomstandigheden.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het hoger beroep van het UWV niet slaagt en dus niet alleen de zwangerschap, maar ook de borstvoedingsperiode vallen onder de werking van de ziektewet en als zodanig in aanmerking komen voor vergoeding vanuit de vangnetconstructie, waarbij aantoonbaar moet zijn dat de werkgever er alles aan gedaan heeft om de blootstelling aan CMR-stoffen te minimaliseren.

Zie: ECLI:NL:CRVB:2018:439, Centrale Raad van Beroep, 16/4373 ZW