Wat is de zin van medisch onderzoek bij asbestwerkers?

Antwoord

Vaak worden artsen geconfronteerd met de vraag ’Ik heb gewerkt met asbest, kan ik onderzocht worden?‘. Dat mensen die met asbest gewerkt hebben zich zorgen maken is begrijpelijk. Blootstelling aan asbest kan immers dramatische gevolgen voor de gezondheid hebben: mesothelioom, asbestose, longkanker en dergelijke liggen op de loer. Mensen verwachten veel van medisch onderzoek.

Ook wordt door overheden vaak gesteld dat mensen die met asbest gewerkt hebben in de gelegenheid moeten worden gesteld om medisch onderzoek te ondergaan. Het is in concrete gevallen goed om de blootstelling vast te laten leggen als dossiervorming voor eventuele latere claims. Ook kunnen patiënten met mesothelioom worden gewezen op het Instituut voor Asbestslachtoffers, dat bemiddelt bij het toekennen van een schadevergoeding. Maar de vraag is of medisch onderzoek bij asbestwerkers zinnig is?

Screening van asbestwerkers zou er op gericht moeten zijn om een ziekte te ontdekken in een stadium waarin gewoonlijk geen medische hulp wordt gezocht (eenpreklinisch stadium) en waarbij een interventie de gezondheid positief kan beïnvloeden (secundaire preventie).

Er bestaan veel mogelijkheden voor onderzoek, variërend van traditionele vormen alsauscultatie en longfunctieonderzoek tot geavanceerde vormen zoals het maken van CT-scans en biochemische analyse van broncho-alveolaire lavage.

Maar is een screeningsprogramma voor de vroege opsporing van ziektes bij asbestwerkers te rechtvaardigen?

Internationaal is hier veel discussie over [i]. Ook in het Nationale symposium Asbest en Longziekten (Rotterdam, 2003), georganiseerd door de wetenschappelijke verenigingen van longartsen, bedrijfsartsen en arbeidshygiënisten,  is hier aandacht aan besteed [ii].

Eisen voor een screeningsprogramma

Er is consensus over de wetenschappelijke, ethische en maatschappelijke condities waaraan een screeningsprogramma moet voldoen:

1.      Screening moet gericht zijn op een belangrijke ziekte en de testmethode moet niet of minimaal invasief zijn en acceptabel voor de doelgroep. 
Bij longziekten door asbest gaat het natuurlijk om belangrijke ziektes, dat is het punt niet. Of de doelgroep de testmethode acceptabel vindt, is wel een vraag: een longfunctieonderzoek en het maken van een rontgenfoto wordt wel gemakkelijk geaccepteerd. Maar hoe zit het met de stralenbelasting (primum non nocere) en zijn mensen wel te motiveren om 20-30 jaar regelmatig onderzocht te worden? Ook methoden als broncho-alveolaire lavage zullen niet gemakkelijk geaccepteerd worden bij blootgestelden zonder klachten.

2.      Het natuurlijk verloop van de ziekte moet door vroegtijdige ontdekking en behandeling gunstig beïnvloed worden, vergeleken met de situatie waarin patiënten zelf hulp inroepen vanwege bepaalde symptomen. 
De mogelijkheden om mesothelioom succesvol te behandelen zijn uiterst beperkt en ook voor longkanker zijn de kansen op genezing gering. Dit is het belangrijkste argument tegen screening op longziekten bij asbestwerkers. Wellicht komen betere methoden voor vroegdiagnostiek en behandeling beschikbaar. Zo wordt onderzoek gedaan naar nieuwe biomarkers en wordt de effectiviteit van chemotherapie via inhalatie in een pre-invasief stadium onderzocht (Mulshine [iii], 1999).

3.      Er moet een zeker kosten-baten evenwicht zijn. 
Een van de aspecten hiervan is dat identificatie van een groep die duidelijk 'at high risk' moeilijk is. De groep met een relatief lage blootstelling aan asbest en toch een kans op mesothelioom is groot, waardoor de kosten om een 'case' op te sporen bijzonder hoog zijn. Zolang dit uitsluitend het eerder aankondigen van een vroege dood betekent, is dit niet te rechtvaardigen. Ook al wordt door voorstanders naar voren gebracht dat de anti-rook campagne die samen gaat met de screening succesvol is.

Conclusie:

Natuurlijk moet gezocht worden naar mogelijkheden om de dramatische toekomst die veel asbestwerkers tegemoet gaan, ten gunste te keren. Naast anti-rook campagnes zou vroege opsporing en behandeling perspectief kunnen bieden. Dat biedt thans echter onvoldoende argumenten, vanwege de uiterst beperkte therapeutische mogelijkheden, om screeningsprogramma‘s bij asbestwerkers te rechtvaardigen.

Literatuur:

[i] Proceedings of the International Expert Meeting: New advances in radiology and screening of asbestos related diseases. Finnish Institute of Occopational Health. Research Report 36, Helsinki 2000

[ii] Laan, G van der. Medisch onderzoek bij asbestwerkers, zin en onzin. Tijdschrift voor toegepaste Arbowetenschap  2002 3: 6S-7S

[iii] Mulshine JL. Reducing Lung cancer risk, early detection. Chest 1999 116: 493S-496S